In Genesis 28 kunnen we lezen over de geschiedenis van Ezau en Jakob. Johan bespreekt de afstammelingen van Ezau (Edom, Edomieten), met karakters als Amalek en Herodus de Grote – de heerser die alle jongetjes tot twee jaar oud liet doden in de tijd van Jezus’ geboorte.
Hoewel Jakob zijn broer bedrogen had, blijkt hij in zijn hart een verlangen te hebben naar Gods zegen. In tegenstelling tot Ezau, die zijn eerstgeboorterecht verachtte, is Jakob gericht op geestelijke dingen. Toch heeft Jakob nog veel te leren, legt de evangelist uit. God laat hem echter niet los, en geeft hem een bijzondere droom: een ladder komt vanuit de hemel…